Zwart water

Aarzelend kijkt ze in de diepte en hapt even naar adem. Ze zoekt naar antwoorden die ergens begraven liggen, antwoorden op vragen die al zo lang een antwoord verdienen. Ze heeft ze verwaarloosd, de vragen, de antwoorden, en zichzelf.

 

Ze huivert. Er waait een harde wind die haar haren laat wapperen en haar jas strak om haar lichaam trekt. Haar silhouet is rank en statig. Met haar rechterhand probeert ze lange slierten haar uit haar gezicht te houden en met haar linkerhand houdt ze haar kraag omhoog. De wind laat haar af en toe wankelen.

 

De regen valt gestaag naar beneden. Ze legt haar hoofd in haar nek en likt de regendruppels van haar lippen. Er is geen levend wezen in de wijde omtrek te bekennen. Ze is alleen, zoals ze al zo lang wil, en ver weg van de gejaagdheid van de wereld.
Wat is er misgegaan? Zoveel wat ze ooit wilde, zoveel dromen, zoveel wensen, zoveel hoop. Als ze terugkijkt, is er weinig overgebleven. De dromen van vroeger, wat waren ze mooi, de wereld lag aan haar voeten en de mogelijkheden waren onbegrensd. Zonder dat ze het besefte was ze de tijd voorbij gehold en waren alle kansen verkeken. Nu was er niets meer.

 

Niets overgebleven en

toch nog zoveel tijd te gaan.

 

Ze zucht. Niets overgebleven en toch nog zoveel tijd te gaan. De maan glipt heel even achter het dikke wolkendek vandaan en het gaat harder waaien. Het water klotst tegen de kade. Ze kijkt ernaar en denkt aan de rust van de zee, het zwarte water dat zich boven haar hoofd sluit en vergetelheid brengt. Het zal zacht zijn, een donkere diepte die haar op zal nemen, voorgoed. Wat wil ze graag vergeten, aan niets meer denken. Ze verlangt naar rust, een kalmte waar ze tegenaan kan liggen, een schemerwereld die haar verlost van alle vragen die openliggen. Stilte in haar hoofd.

 

Ze schudt de gedachte van zich af. Dat is niet waarvoor ze hier gekomen is. De vragen die antwoord verlangen, kwellen haar. Ze weet dat de antwoorden er zijn, ver weg in de duisternis van haar geest liggen ze, onzichtbaar en vredig, tot ze opgediept worden. Ze wil ze het liefst daar laten en de vragen negeren, maar dat kan niet. Ze moet de feiten onder ogen zien. Het is de enige manier.

 

Ze bijt op haar onderlip en twijfelt. Het zou zoveel gemakkelijker zijn zonder die vragen, als de stemmen in haar hoofd zwijgen, als er orde heerst en alles overzichtelijk wordt. Het heeft geen haast, dat weet ze wel. Nog zoveel tijd te gaan en niets wat haar af leidt. Deze zelfverkozen eenzaamheid zal haar vanzelf naar de antwoorden voeren.

 

De eenzaamheid, ze verlangde er al naar toen ze nog klein was en nu zou ze eindelijk rust krijgen. Haar tranen zitten hoog en af en toe rolt er een traag over haar wang.
De maan komt tevoorschijn en het wolkendek trekt open. Het is opgehouden met regenen en de wind is gaan liggen. Het water trekt haar, het lokt, het wil dat ze komt. Ze hoort vrouwenstemmen zachtjes zingen. Dat kan toch niet? Er is niemand. Toch hoort ze ijle, mooie stemmen, ze roepen en verhalen van een mooier leven, een zorgeloos leven vol warmte. Langzaam zet ze een stap naar voren en voelt de stenen onder haar voeten wankelen.

 

Ze zet een tweede en een derde stap. Het water is koud. De stemmen verleiden en sluiten haar in, terwijl ze verder loopt. Ze kan het geluid nauwelijks verdragen. Met haar handen voor haar oren loopt ze verder. Het water wordt langzaam dieper. Haar lange haar ligt als een krans om haar lichaam. Het sleept door het water. Ze verlangt zo, ze wil zo graag. Ze haalt diep adem voor ze onder water verdwijnt. Het is donker. Ze doet haar ogen open en het verbaast haar dat ze adem kan halen.

 

Dan trekt er iets aan haar been. Proestend komt ze boven. Het is stil, de stemmen zwijgen. Ze beseft dat ze ver van de kant is en zwemt terug. Haar hoofd is helder en fris. In de verte komt de zon op, de lucht kleurt langzaam rood. Ze klimt op de kant en loopt naar huis. Vandaag is er geen tijd meer voor moeilijke vragen. De antwoorden liggen voor het oprapen voor wie ze wil zien.

 

© Lara van Rosendaal