Schimmen van een verloren tijd

Ooit was ik één stem, één ziel en één wezen. Tot die fatale zaterdagavond in het jaar 1983. Mijn geest spatte uiteen in talloze fragmenten. Hij versplinterde in een oogwenk en in een fractie van een seconde veranderde alles.

 

Vroeger was ik jong en onbezorgd. Ik kende het kwaad en de ellende om me heen niet. Het gefluister van de ouderen vond ik normaal, net als de handen die ze af en toe voor mijn oren hielden, toen ik nóg kleiner was. Natuurlijk begreep ik wel dat ze dingen voor me verborgen hielden. Ik was wel klein, maar niet dom. Als ik onverwacht ergens binnenkwam, dan hielden ze hun mond. Ze fluisterden als ik in de buurt was.

 

Die ouderen en hun gedoe interesseerden me niet zo. Ethan, hij had mijn onverdeelde aandacht. Hij was mijn vriend en hij woonde vlakbij, net om de hoek. Hij zat op een andere school dan ik, maar na schooltijd speelden we in de straten van onze stad, in de kapotgeschoten buurten, tussen het puin. De straat, die gesierd was met grote kraters, was ons speelveld.

 

Ik werd ouder, Ethan niet.

 

Hier en daar stonden resten van huizen. Natuurlijk stonden er overal nog huizen, maar de kapotte tekenen voor altijd het beeld dat ik van mijn stad overgehouden heb: een grauwe stad, een sombere grijze omgeving waar het altijd regende. Het is het beeld van mijn jeugd, toen ik de eenheid in mezelf nog voelde.

 

Ik zie Ethan nog voor me, een opgeschoten joch van tien jaar, met te veel tanden voor zijn smalle gezicht en een petje waar de rafels aan hingen. Ik dacht altijd dat zijn ouders geen geld hadden om een lange broek voor hem te kopen, maar later, heel veel later, hoorde ik dat het was vanwege de regen. Natte benen drogen sneller dan een natte broek. Bij zijn korte broek droeg hij een vuile jas en laarzen. Hij staat nog zo in mijn herinnering gegrift dat ik hem zou kunnen tekenen, maar een beeldende gave bezit ik helaas niet.

 

Ik werd ouder, Ethan niet. De gevechten in mijn stad werden zwaarder, er vielen steeds meer doden. De schimmen uit het verleden staken de kop weer op, duidelijker en heviger dan ooit tevoren. Mijn vader verbood Ethan nog langer bij ons thuis te komen. Het was té gevaarlijk geworden.

 

We zagen elkaar op straat. Ik miste hem als hij er niet was. Op die bewuste zaterdagavond liepen we zomaar, we gingen nergens heen, waar zouden we heen moeten? Opeens was hij dood. Een verdwaalde kogel had zich in zijn achterhoofd gedrongen. Hij viel neer, een plas bloed kleurde de straat donkerrood. Ik had niks. Het gebeurde in minder dan één seconde. Een seconde die bepalend zou zijn voor de rest van ons leven. Hij was dood en ik was er niet meer.

 

Ik groeide verder op voor galg en rad, ontwikkelde een fijne neus voor het gevaar en een groot reactievermogen. Ik heb voor heel wat kogels, vuisten en stenen weg moeten duiken. Ik heb me jarenlang verscholen achter drank, drugs, een grote mond en mijn vuisten. Ik kon slaan én rennen. Het interesseerde me allemaal niets, wie ik sloeg en wat ik deed, ik was ook dood, vanbinnen. Mijn lichaam leefde nog, maar dat was alles.

 

Een jaar of vijf geleden hebben ze me opgepakt en in de gevangenis gegooid. Het doet er niet toe waarom, wat er wel toe doet is dat ik na ging denken. Ik kon niet anders en was volledig op mezelf teruggeworpen. Ik was de hele dag alleen en had niets te doen.
Ik zat daar maar in een stilte die zo dik was dat ik ertegenaan kon gaan liggen. Ik dacht aan hem, dat doe ik nog steeds en altijd, en vond langzamerhand wat van vroeger terug.

 

Ik heb mezelf in de ogen moeten kijken en vond hem. Hij, dat joch, die van het ene op het andere moment levenloos op straat lag. Als een geest achtervolgt hij me, hij woont in mijn hoofd, beheerst mijn dromen en koortsachtig jaag ik achter hem aan. Hij is ongrijpbaar en springt telkens uit mijn handen, net als ik hem bijna te pakken heb. Ik weet dat hij talloze fragmenten van mij in zijn handen en jaszakken heeft en ik wil ze terug. Langzaam, stukje bij beetje, krijg ik ze van hem.

 

Ik voel voor het eerst in vijfentwintig jaar dat ik weer besta, dat ik er ben. Alle hoeken en gaten van mijn geest struin ik af, op zoek naar andere splinters en ik vind ze, overal. Ik maak een reis naar het verleden en zoek mijn stem. Ik ben klaar voor diepe dalen en zoek grote hoogten. Schimmen van een verloren tijd jagen me na. Ik moet nog tien jaar achter de tralies. Ik heb de tijd.

 

© Lara van Rosendaal