Reis naar het heden

Ze lopen hand in hand over het gras. Twee jongetjes, vrienden voor het leven. De ene is veel kleiner. Hij moet soms een tussensprongetje maken om de ander bij te kunnen houden. Ze hebben blote armen en benen. De zon schijnt, de lucht is blauw en de bloemen geuren. Af en toe wuiven ze de vliegen weg die om hun hoofd dansen.

 

Ze hebben haast. Recht voor ze ligt een lange weg die verder reikt dan ze kunnen zien. Het grote jongetje gaat steeds harder lopen. Ongeduldig trekt hij zijn vriendje voort. Het kleine jongetje hijgt. Hij heeft het warm en het zweet loopt in kleine straaltjes van zijn voorhoofd. Met een vuile hand veegt hij het weg.

 

Opeens staan ze stil. De grote jongen draait zich om. Hij huilt geluidloos. Het kleine jongetje trekt aan zijn arm en ze gaan weer verder. Ze hebben nog een lange tocht voor de boeg voor het donker wordt en het licht verschijnt. De zon staat recht boven hun hoofd en het wordt steeds warmer. Er zijn geen wolken te bekennen. Vogels zoeken hun weg door de lucht. Insecten zoemen. Er waait een warme wind. De jongens lopen verbeten door. Er hangt een gouden gloed om hun hoofden.

 

Ik wil niet dat ze me zien.

Deze tocht moeten ze zelf maken.

 

Een ongekende melancholie overvalt me. Ik ken het pad dat zij bewandelen. Ik herinner me het worstelen met de warmte, met de vliegen die om mijn hoofd cirkelden en met het steeds hoger wordende gras. Niet zo lang geleden liep ik hier ook. Met een vriendje, dat groter was, veel groter. Hij sleepte me mee over de steeds moeilijker begaanbare paden. Het gras kriebelde in mijn nek. Het onkruid maakte krassen op mijn huid. De vliegen kropen in mijn kleren en deden zich te goed aan mijn bloed.

 

De grond werd steeds drassiger. Mijn voeten werden vastgezogen in het slijk. De takken van de bomen leken steeds lager te zitten. Ze zwiepten in mijn gezicht. We moesten bukken om door te kunnen lopen. Ik was wanhopig. Ik was bang dat we er nooit meer uit zouden komen. De zon werd verduisterd door een dik bladerendak. Mijn hart klopte in mijn keel en angst en spanning wisselden elkaar af. Ik was nieuwsgierig. Het donkere bos moest immers een einde kennen. Ik zag de hoge zwarte bomen naderen. Mijn voeten deden pijn. Ik verloor alle moed. Ik was eruit gekomen, anders liep ik hier niet.

 

De jongens hebben nog een lange weg te gaan en moeten voort maken. Het kleine jongetje struikelt en grijpt zijn vriendje vast. Hij pakt hem bij zijn armen en schudt hem door elkaar. Ik duik even weg. Ik wil niet dat ze me zien. Deze tocht moeten ze zelf maken. Het kleine jongetje huilt hardop. Hij wil niet meer. Een terugweg is er echter niet. Ze moeten voort. Ik weet wat er door ze heen gaat en hoe moeilijk het is.

 

De zon staat laag aan de hemel. Door de takken en bladeren schemert een rode gloed. De jongens kruipen dichter tegen elkaar aan. Het water staat tot hun knieën. Ze worstelen zich een weg door de losse takken en ander afval. Ik voel pijn in mijn hart en in mijn voeten als ik aan hen denk. De herinneringen maken me angstig en opgetogen tegelijkertijd. Ik weet wat ze te wachten staat. Ik weet ook dat ze eruit komen. Net zoals ik eruit kwam.

 

Het is aardedonker. Ze schuifelen voorzichtig verder. Hun ademhaling is gejaagd. Vreemde geluiden klinken. Een hond huilt. Een ander dier krijst door de stille nacht. Het water stroomt langs hun benen. Ze lopen nog steeds hand in hand. Met hun andere hand tasten ze om zich heen. Hun oren gespitst. Hun ogen wijd open. Een enkele ster glinstert door de bomen als ze omhoogkijken.

 

Langzaam wijken de bomen uiteen. Hun ademhaling ontspant. De aarde is droog en het gras is kort. Een uitgestrekte vlakte ligt voor hen. In de verte brandt een fel licht. Het doet pijn aan hun ogen. Ze beginnen te rennen. Het kleine jongetje wordt meegesleurd en kan het bijna niet bijhouden. Uitgeput en buiten adem vallen ze neer bij het oogverblindende licht. Voorzichtig openen ze hun ogen. Twee vuile jongensgezichten kijken hen aan.

 

Verbaasd kijken ze naar elkaar en naar zichzelf. Ik lach om hun verbazing en herinner me hoe het was.

 

© Lara van Rosendaal